Advies BVR wijkwerken

advies op vraag
Vlaams minister van Werk Economie Innovatie en Sport
Philippe Muyters

Het uitvoeringsbesluit wijk-werken verduidelijkt een aantal operationele elementen van dit systeem. Zo kunnen enkel VDAB of OCMW werkzoekenden toeleiden en wordt het maximum aantal uren prestaties vastgelegd op 60 uur per maand en 630 uur per jaar. Dat is goed.

Maar voor de SERV blijft het gelijktijdig uitwerken van een duurzaam alternatief voor de personen die niet of nauwelijks te activeren zijn en voor wie een beperkt aantal uren professionele prestaties wellicht blijvend de hoogst haalbare doelstelling is, wel ongewijzigd dé cruciale voorwaarde voor deze hervorming. Dit duurzaam alternatief is er nog niet en over de operationalisering van het W²-kader is er nog steeds geen duidelijkheid. De SERV herhaalt in dit advies daarom zijn bezorgde oproep aan de Vlaamse Regering: een concreet alternatief voor deze doelgroep is nu echt nodig!

Verder formuleert de SERV in zijn advies een aantal concrete suggesties voor de verdere operationalisering van wijk-werken:

  • Er moet één helder en afgelijnd kader voor de wijk-werkactiviteiten worden opgesteld door sociale partners in samenspraak met lokale besturen.
  • Om de doelstelling ‘traject naar werk’ te bereiken, moet er in kwaliteitsvolle toeleiding en begeleiding alsook in competentie-versterkende en –ondersteunende acties worden voorzien. Het BVR is weinig ambitieus op dit vlak.
  • De VDAB moet werk maken van een centraal registratiesysteem om te voorkomen dat het contingent wordt overschreden.
  • Een snelle en correcte uitbetaling van de wijk-werker moet worden gegarandeerd. Hiertoe moet een voor alle partijen controleerbaar en afdwingbaar rooster met info over de geleverde prestaties worden uitgewerkt.
  • Er zal VDAB-personeel worden ingezet om de organisatie van wijk-werken te ondersteunen of zelf op te nemen. De SERV vraagt om bij de verdeling van het VDAB-personeel over de verschillende gebieden rekening te houden met het aandeel niet-werkende werkzoekenden.  De SERV vraagt ook een duidelijk juridisch kader voor het personeel dat terbeschikking wordt gesteld. Dit juridisch kader ontbreekt.
  • De SERV vraagt bijzondere aandacht voor de toeleidingsproblematiek in de landbouwsector. Er is voor deze sector nood aan een consequenter activeringsbeleid opdat de vacatures om seizoensarbeid op te vangen, tijdig worden ingevuld. De sector zelf vraagt om in een overgangsperiode te voorzien.
  • De SERV formuleert in zijn advies een aantal concrete voorstellen voor administratieve vereenvoudiging en meer uniformiteit. De SERV adviseert om wijk-werken waar mogelijk te aligneren met de bestaande regels die gelden bij de VDAB-werkplekleervormen en de VDAB-activeringstrajecten, om het inschrijvingsbedrag en het principe van het inschrijvingsrecht te herbekijken en om één aanschafprijs te hanteren.
  • Als medebeheerder van de VDAB vragen de sociale partners om geen betalingscircuits via de VDAB op te zetten, zodat de VDAB zich kan focussen op zijn kerntaken. Ook wensen ze een operationeel plan over de inzet van menskracht, het financieringsmodel en de concrete aanpak.
  • Om wijk-werken te organiseren, moeten er samenwerkingsverbanden worden aangegaan en nieuwe structuren worden opgezet. Dit kost tijd. Er moet dan ook in een voldoende lange overgangsperiode worden voorzien om de continuïteit van de dienstverlening en rechtszekerheid te garanderen.
  • De SERV vraagt om, wanneer wijk-werken wordt geëvalueerd, zeker ook de toeleiding en het contingent onder de loep te nemen.

Contact