Tijdelijke werkervaring moet principes Banenpact weerspiegelen

De SERV stemt ermee in dat de Vlaamse Regering met dit ontwerpdecreet de basislijnen van het nieuwe systeem van tijdelijke werkervaring vastlegt, maar wel met volgend voorbehoud. De raad vindt dat de
principes uit het Banenpact maximaal moeten worden weerspiegeld in het nieuwe voorstel. Dat wil zeggen dat tijdelijke werkervaring in de eerste plaats bestemd is voor langdurig werkzoekenden, de trajecten zo kort mogelijk zijn (met uitzondering van art.60), er een stijgende financiële incentive is en de degressiviteit van de uitkering voor het hele traject wordt stopgezet. Ten tweede willen de sociale partners tijdig, daadwerkelijk én samen betrokken worden bij de verdere uitwerking van de tijdelijke werkervaring in de uitvoeringsbesluiten.

De raad formuleert de volgende bedenkingen bij de inkanteling van art.60:

  • Het is positief dat -bij gebrek aan een volwaardig alternatief- de arbeidsovereenkomst en de opbouw van sociale rechten worden behouden.
  • Het ontwerpdecreet is een eerste stap richting optimalisatie van de werking van art 60§7. Ook dit is positief. Verder inzetten op screening, voortrajecten, een mix van diverse werkvloeren via terbeschikkingstelling, activering, kwaliteitsvolle begeleiding … is nodig. Clusterwerking moet blijvend worden aangemoedigd. De werking en toeleiding van de VDAB en van de OCMW’s moeten op elkaar worden afgestemd. De (nieuwe) compenserende subsidie moet de begeleidingskost dekken en bijgevolg ongeveer even hoog zijn als de voormalige RSZ-korting. Een meer gedetailleerd kwaliteitskader voor begeleiding moet worden uitgewerkt.
  • Een impactanalyse die het systeem van vergoedingen, premies en toelages onderzoekt, is dringend nodig.
  • De werkgeversorganisaties verkiezen een onmiddellijke uniformisering en vereenvoudiging van het systeem van de productiviteitspremie. De werknemersorganisaties pleiten ervoor om eerst een grondig evaluatieonderzoek uit te voeren.
  • De verhoogde toelage moet blijvend worden ingezet voor de activering van de allerzwakste doelgroep binnen het geheel van art. 60’ers en in lijn met het principe van afstand tot de arbeidsmarkt. De verhoogde toelage kan binnen de sociale economie worden behouden, maar alle types sociale economie-initiatieven moeten hier toegang tot kunnen hebben. Rekening houdend met de resultaten van de impactanalyse en in lijn met het principe van afstand tot de arbeidsmarkt bepleit de SERV om het systeem van verhoogde toelage vervolgens uit te breiden naar alle types van ondernemingen. De SERV is immers van mening dat de verhoogde toelage moet worden ingezet voor de begeleiding van de allerzwaksten ongeacht hun plaats van tewerkstelling. Dit honoreert de inclusiegedachte.
  • Begeleiding op de werkvloer moet worden gegarandeerd, zowel de werknemer als de werkgever ondersteunen en bovendien voldoende aantrekkelijk zijn. De SERV vraagt dan ook dat art.61 behouden blijft maar wordt open getrokken naar alle types van ondernemingen en dat de middelen inzake art.61 blijvend worden ingezet voor begeleiding op de werkvloer.
  • Indien bij een persoon die via art. 60 ter beschikking werd gesteld binnen sociale economie, na verloop van tijd via indicering wordt vastgesteld dat tewerkstelling in sociale economie de best passende oplossing is, dan moet een volledig werkervaringstraject binnen sociale economie en directe doorstroom naar sociale economie juridisch mogelijk blijven. Het gaat hier om een uitzonderingssituatie die eigenlijk via een correcte screening en toeleiding wordt ondervangen.
  • Een open end budget moet worden behouden.

Het nieuwe systeem moet inhoudelijk en budgettair onderwerp zijn van een jaarlijkse, adequate monitoring en evaluatie. Er is nood aan transparante regelgeving en een duidelijke regelgevingsagenda.