Open SERV-raad evaluatie vijf jaar Vlaams begrotingsbeleid

zicht op raadzaal tijdens open raad begrotingIn aanloop naar de verkiezingen legt de SERV momenteel de laatste hand aan een evaluatie van het Vlaams begrotingsbeleid van de voorbije vijf jaar. Dit rapport dat voorlopig nog een work in progress is, vormde de aanleiding voor een open SERV-raad op 14 mei 2014.

Hieronder vind je een beknopt verslag van de raad en de ppt-voorstellingen die tijdens de open raad gepresenteerd werden.

 

Jo Libeer, voorzitter van de SERV, verwelkomt de sprekers en leidt het thema kort in.

Axel Mathot (SERV-studiedienst) geeft een stand van zaken van de SERV-analyse over het begrotingsbeleid in de afgelopen legislatuur. Van zodra het rapport afgerond is, vind je de info op de SERV-website.

Herwig Van der Borght, secretaris-generaal van het Departement Financiën en Begroting van de Vlaamse overheid, gaat dieper in op de verbeterprocessen in de Vlaamse begrotingsopmaak en -opvolging.

Gert De Smet, directeur-generaal van de FOD Budget en Beheerscontrole, licht het begrotingsbeleid van Entiteit I (federale overheid en sociale zekerheid) in de periode 2012 tot 2014 toe.

Axel Mathot geeft presentatie tijden open SERV-raad begrotingHedwig Van der Borght tijdens open SERV-raad begroting

Gert De Smet geeft presentatie tijdens open SERV-raad begrotingzicht op zaal tijdens open SERV-raad begroting 

Nadien volgt een gedachtewisseling met de volgende vragen en opmerkingen:

Prof. Wim Moesen (VERSO) benadrukt dat de druk van Europa op het Belgische begrotingsbeleid niet mag onderschat worden. Dat impliceert onder andere dat naar structurele (eerder dan eenmalige) maatregelen gekeken wordt, en dat rekening gehouden wordt met de potentiële groei van de economie. De moeilijkheid hierbij is dat de output-gap van de economie zeer moeilijk te meten is, zeker in real-time, maar dat dit wel de basis zou moeten zijn voor een structureel begrotingsbeleid. Een bijkomende moeilijkheid volgens prof. Moesen is dat de ESR-methode de ruimte voor investeringen beperkt in vergelijking met de 'gulden regel' die vroeger van kracht was. Dit is volgens hem een van de redenen dat het aandeel van de investeringen in de overheidsbegrotingen in België (1,6%) beperkt is in vergelijking met het Europese gemiddelde (3%). Hij pleit ervoor dat dit aandeel verhoogd wordt.

Hedwig Van der Borght beaamt dat de berekening van de potentiële groei problematisch is: de recente cijfers van het Planbureau en de Europese Commissie verschillen van elkaar, wat voor de Vlaamse overheid tot een verschil van meer € 100 mln leidt. Hij wijst er ook op dat investeringen niet langer buiten de begroting (via leningen) kunnen gerealiseerd worden, maar via het operationeel saldo dienen gefinancierd. Dat impliceert dat er weinig ruimte voor investeringen is.

Gert De Smet ziet het begrip potentiële groei als een interessant macro-economisch concept is, maar geeft toe dat het begrip moeilijk te hanteren is bij begrotingsopmaak. Hij pleit ervoor dat het begrotingsbeleid niet teveel 'vertechniseert'. Als alternatief ziet hij het consequent opstellen van een meerjarenbegroting, zodat steeds met de impact van elke maatregel over verschillende jaren wordt rekening gehouden. Ook kan gewerkt worden met een gemiddelde potentiële groei over verschillende jaren, zodat het begrotingsbeleid niet jaar na jaar dient aangepast.

Axel Mathot wijst erop dat de SERV al jaren pleit voor een structurele uitgavennorm waarbij de houdbaarheid van de uitgaven gebaseerd is op de normale dynamiek van de ontvangsten op lange termijn, eerder dan uit te gaan van een structureel saldo om het begrotingsbeleid op af te stemmen. Daarnaast geeft hij aan dat de 'gulden regel' de investeringsuitgaven zou bevoordelen ten opzichte van andere uitgaven zoals onderwijs (investering in menselijk kapitaal) of O&O.

Renaat Hanssens (ACV Studiedienst) meent dat in de berekening van de potentiële groei een aantal grijze zones zitten, bijvoorbeeld de vertaling van conjuncturele naar structurele werkloosheid (onderdeel in de berekening van de potentiële groei van een economie). Europa gebruikt deze grijze zones als 'stok achter de deur', dus  als drukkingsmiddel op de lidstaten om een orthodox begrotingsbeleid te voeren.

Wim Adriaens (kabinet Muyters) wijst op een foutje in de toelichting van Hedwig Van der Borght: het budget voor het competitiviteitspact zat voor 100% (vereffeningskredieten) in de Vlaamse begroting, en was niet vergeten zoals de heer Van der Borght stelde.

Hedwig Van der Borght beaamt dat in de Vlaamse meerjarenraming het budget volledig ingeschreven is. Hij verwees in zijn toelichting naar de Belgische rapportering (som van Entiteit I en II), waarin geen middelen voor het competitiviteitspact zijn opgenomen.

Peter Van Humbeeck (SERV-studiedienst) vraagt naar een vergelijking van de inspanningen op Vlaams en federaal niveau.

Axel Mathot antwoordt dat de inspanning op federaal niveau veel groter was: sowieso meer dan € 10 miljard. In Vlaanderen is er geen inspanning indien men kijkt naar de evolutie van de saldi (in evenwicht sinds 2012). Structureel is er wel een inspanning die op € 175 mln geraamd kan worden. Beide benaderingen geven de indruk dat Vlaanderen duidelijk minder heeft moeten besparen. Maar daarbij wenst Axel Mathot toch twee belangrijke kanttekeningen bij te plaatsen. Vlaanderen heeft het tekort van 2009 in twee jaar tijd weggewerkt, waardoor er geen inspanning meer moest gebeuren om het saldo te verbeteren vanaf 2011. Een tweede bemerking is dat Vlaanderen de dynamiek van zijn uitgaven bij ongewijzigd beleid sinds de jaren '90 in overeenstemming heeft gebracht met de normale Vlaamse ontvangstendynamiek, in tegenstelling tot de federale overheid. Dit heeft tot gevolg dat er een minder grote inspanning nodig was. Vanaf 2015 zal één van de grote uitdagingen voor Vlaanderen erin bestaan om ook in de nieuwe federale context ervoor te zorgen dat de uitgavendynamiek op de normale ontvangstendynamiek afgestemd blijft.